mr. dr. ing. Peter de Haan, advocaat
ArchitectuurNL | 23-03-2020

Op 11 februari 2020 heeft de Eerste Kamer de Invoeringswet Omgevingswet aangenomen. Deze Invoeringswet Omgevingswet knipt de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit (de ‘oude’ bouwergunning) definitief in twee delen. Daarmee bestaat niet meer een omgevingsvergunning, waarbij de gemeente zowel toetst aan bouwtechnische voorschriften als aan het planologische regime. De bouwvergunning oude stijl is niet meer. Vooralsnog staat de inwerkingtreding gepland op 1 januari 2021.

De huidige bouwvergunning

De gemeente toetst nu de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit aan meerdere weigeringsgronden. De belangrijkste zijn het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Voorheen was ook een belangrijke weigeringsgrond de bouwverordening, nu daarin werd geregeld dat er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Inmiddels regelt het bestemmingsplan het benodigde aantal parkeerplaatsen voor een bouwplan.

Strijd met het Bouwbesluit 2012 is ook een weigeringsgrond. De gemeente weigert niet vaak een omgevingsvergunning vanwege strijd met de bouwtechnische voorschriften. Sinds de Woningwet 2007 gaat het slechts om een aannemelijkheidstoetsing.

Bestemmingsplan

Bijzonder aan het huidige recht is dat als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, de gemeente uit zichzelf moet beoordelen of deze bereid is een omgevingsvergunning voor afwijking daarvan te verlenen. Dat volgt uit artikel 2.10 lid 2 Wabo. Met andere woorden, als de initiatiefnemer niet zelf een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan aanvraagt, dan heeft dat voor hem geen consequenties. De gemeente moet immers zelf controleren of een dergelijke vergunning nodig is. Ziet ook de gemeente dat niet, dan is een ‘impliciete vrijstelling’ van het bestemmingsplan verleent. Na een onherroepelijke omgevingsvergunning kan de gemeente het bestemmingsplan niet meer handhaven.

Bouwbesluit

Zowel het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening, de welstandsnota als het bestemmingsplan verdwijnen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) vervangt het Bouwbesluit 2012. Het omgevingsplan vervangt het bestemmingsplan, de welstandsnota en de bouwverordening.

Van de vier belangrijkste weigeringsgronden (naast weigering vanwege de Wet Bibob en eisen tunnelveiligheid) blijven er onder de Omgevingswet slechts twee over: het Bbl en het omgevingsplan. Daarmee worden de bouwtechnische voorschriften uit het Bbl belangrijker.

Invoeringswet en Omgevingswet

Zonder de Invoeringswet Omgevingswet zou de gemeente een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit zowel toetsen aan het Bbl als aan het omgevingsplan. En zou de gemeente verplicht zijn om zelf te toetsen of ook een omgevingsvergunning voor afwijking van het omgevingsplan is vereist.

De wetgever heeft echter in de Invoeringswet Omgevingswet gekozen voor een knip in tweeën: een omgevingsvergunning voor een (technische) bouwactiviteit en een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. De gemeente toetst de omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit aan het Bbl. En de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit aan het omgevingsplan.

Onder de Omgevingswet betekent een bouwactiviteit: het bouwen van een bouwwerk. Dat is verwarrend, omdat er na de knip zowel sprake is van een omgevingsvergunning voor een (technische) bouwactiviteit, als een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, bestaande uit een bouwactiviteit. Het bouwwerk moet op grond van het omgevingsplan zijn toegestaan en anders is een omgevingsvergunning voor afwijking vereist.

Gevolgen van de knip

De initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk dat hij alle vereiste omgevingsvergunningen heeft onder de Omgevingswet. Met andere woorden, hij moet zelf bepalen of hij voor zijn bouwplan meerdere omgevingsvergunningen nodig heeft. Er is geen met artikel 2.10 lid 2 Wabo vergelijkbare bepaling. Wel is het zo dat de gemeente de initiatiefnemer erop dient te wijzen dat hij mogelijk meerdere omgevingsvergunningen nodig heeft. Dit blijft echter zijn verantwoordelijkheid.

Om een goede inschatting te krijgen of zijn bouwplan kan doorgaan, is aan te raden dat de initiatiefnemer eerst de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit aanvraagt. Deze omgevingsvergunning geeft zekerheid over de omvang, vorm en het toegestane gebruik van zijn bouwplan. Nadat de initiatiefnemer die zekerheid heeft, kan hij het bouwplan technisch uitwerken. Eerst daarna vraagt hij de omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit aan.

Het moge duidelijk zijn dat het na elkaar vragen van beide omgevingsvergunningen meer tijd kost. Als een snelle vergunningverlening is vereist, kan de initiatiefnemer ook beide vergunningen tegelijkertijd aanvragen.

Ook is duidelijk dat Bbl een belangrijkere weigeringsgrond wordt dan nu het geval is. De omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit wordt immers enkel en alleen aan het Bbl getoetst. De enkele regel in de omgevingsvergunning dat aannemelijk is dat het bouwplan niet in strijd is met het Bouwbesluit 2012, is onder de nieuwe regelgeving bij een aparte omgevingsvergunning onwaarschijnlijk.

mr. dr. ing. Peter de Haan, advocaat